De geschiedenis van het Nederlandse lied begint met het nietige Hebban olla vogala op het schutblad van een Oudengels handschrift en gaat spaarzaam verder met liederen die meer dan eens in de marges van handschriften, in rekeningen of in kronieken verscholen zitten. Maar aan het eind van de middeleeuwen wast dit vaak ondergronds lopende beekje aan tot een flinke stroom en in de zestiende eeuw tot een vloed van vele duizenden liederen. Zowel de aanvankelijke schaarste als de latere overvloed stelt de onderzoeker voor problemen. Voor de vroegere periode kan een enkel liedje dat tot hiertoe verborgen bleef, onvermoede samenhangen zichtbaar maken. In de late periode riskeert de onderzoeker juist door het grote aantal de verbanden niet meer te zien. Sinds enkele jaren werken Vlaamse en Nederlandse onderzoekers samen aan een repertorium van Nederlandse liederen van voor 1600. Tijdens een symposium op 28 februari 1996 te Antwerpen hebben zij laten zien welk soort onderzoek zo'n inventarisering mogelijk maakt. Dit boek bevat de soms sterk uitgebreide teksten van de voordrachten die bij die gelegenheid gehouden werden.
Zo kan men lezen hoe de weinige resten die ons van de veertiende-eeuwse Nederlandse liedkunst zijn bewaard, toch tot een samenhangend beeld kunnen worden samengevoegd. Hoe op het eerste gezicht schamele fragmenten ons inzicht kunnen geven in de wijze waarop middeleeuwse liedjesdichters te werk gingen. Hoe wereldlijke liederen onverwacht een geestelijke betekenis konden krijgen. Hoe in een liedboek een ander liedboek verscholen kan zitten. Hoe liederen troost en kracht konden geven in het aanschijn van de dood. Hoe Brabantse rederijkers liedjes gebruikten in hun straattoneel. Hoe het lied aan het eind van de zestiende eeuw het rederijkersrefrein naar de kroon ging steken, en zo al iets van de bloeiende liedcultuur van Hollands Gouden Eeuw zichtbaar wordt. En uiteraard kan men in dit boek ook vernemen hoe het samenstellen van het liederenrepertorium in zijn werk gaat, welke moeilijkheden daarbij opduiken en welke ontdekkingen er tot nu toe zijn gedaan. De kers op de taart is het verhaal van de vondst van de tot op heden vroegst bekende druk van het Geuzenliedboek, met de publicatie van de oudste volledige versie van het Wilhelmus.
Deze bundel bevat opstellen van Martine de Bruin, Dirk Coigneau, W.P. Gerritsen, Louis Peter Grijp, Hermina Joldersma, B.A.M. Ramakers, Clara Strijbosch, Kees Vellekoop en Frank Willaert.