In deze studie over het Marcusevangelie brengt G. Van Oyen een overzicht van de belangrijkste interpretatiemethodes in de twintigste eeuw. Er zijn vier richtingen die elkaar chronologisch opvolgen, maar niet van elkaar te scheiden zijn: bronnenkritiek, Formgeschichte, redactiekritiek, narratieve analyse. Concreet worden van elke methode enkele auteurs besproken die de ontwikkeling van het onderzoek in deze eeuw bepalen. Vrij algemeen beschouwt men Marcus als het oudste evangelie. Dit verklaart enerzijds de centrale positie van dit evangelie in het onderzoek en anderzijds de specifieke probleemstelling met betrekking tot het ontstaan van het evangelie. De verschillende oplossingen voor dit probleem zijn verbonden met de aard van de methode. Vertegenwoordigers van de bronnenkritiek maken een onderscheid tussen een traditionele "Vorlage" (Urmarcus) en het werk van een latere "Bearbeiter". In de Formgeschichte wordt de aandacht gericht op de vorm van de afzonderlijke perikopen en hun ontwikkeling in de gemeente. De redactiekritiek onderzoekt de theologie van de evangelist. De actuele discussie in de methodenleer wordt vooral bepaald door de opkomst van de narratieve kritiek.
Zij wil dat de tekst gelezen wordt als een "verhaal", synchroon en los van de intentie van de auteur. Het historisch overzicht schetst onderlingen verschillen en wijst tevens op de samenhang tussen de methoden. Zo wordt de recente discussie in een breder perspectief geplaatst. Het uitgangspunt van het overzicht is Willian Wrede's boek over Das Messiasgeheimnis in den Evangelien (1901). Het werk was richtinggevend voor het latere Marcusonderzoek. G. Van Oyen volgt de ontwikkeling van de thematiek en schetst verschillende interpretaties van het messiasgeheim.