In de jaren '20 en '30 van de vorige eeuw waren op de Veluwe, naast beroepsarcheologen uit Leiden en Groningen, ook meerdere amateurarcheologen aktief, waaronder een aantal beroepsmilitairen. Twee daarvan, kapitein H.J. Bellen uit Ede en sergeant H. Westendorp uit Nieuw-Milligen, krijgen hier meer aandacht. Dat is deels vanwege hun vondsten, deels vanwege de documentatie bij die vondsten. Bellen maakte aantekeningen in zakboekjes, Westendorp corrigeerde fouten in de beschrijving van zijn collectie in de dissertatie van Bursch. Bellen en Westendorp groeven zes grafvondsten met koperen tongdolkjes op. Die zijn al eerder beschreven, maar worden hier opnieuw behandeld met gebruikmaking van alle beschikbare documentatie, en in twee gevallen met gegevens van aanvullend bodemonderzoek. Daarnaast worden twee toevalsvondsten uit zand/grintgroeves behandeld, de een met een gouden haarsieraad, de ander met een versierde aardewerken schaal op vier zuilvormige voetjes. Aangetoond wordt dat dergelijke oude amateuropgravingen en toevalsvondsten een nieuwe bestudering waard zijn. In het tweede deel van dit boek worden de acht vondsten in een bredere context geplaatst. Mede op basis van 14C-dateringen en een paar recentere vondsten van gouden haarsieraden in Beers-Gassel (N. Br.) en Eelde (Dr.) wordt aangetoond dat voorwerpen als tongdolken van koper, gouden / zilveren Lockenringe en voetjesschalen, die als kenmerkend voor de Klokkebekercultuur te boek staan, ontleend zijn aan de saalische Schnurkeramik, deels rechtstreeks, deels via de Enkelgrafcultuur.