De negentiende eeuw is de Gouden Eeuw voor de ontwikkeling van de egyptologie als wetenschap. De exploratie van het faraonische Egypte was een internationaal avontuur waarin Frankrijk en Engeland de hoofdrol speelden. Toch waren er ook enkele Nederlanders bij betrokken. Een van hen was Jan Herman Insinger (1854-1918), die bijna veertig jaar in Egypte woonde en werkte. Desalniettemin is hij relatief onbekend gebleven, en egyptologen kennen meestal slechts de naar hem genoemde Papyrus Insinger, nu in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Insinger verdient grotere bekendheid. Als fervent reiziger, fotograaf en kunsthandelaar kende hij Egypte als geen ander. Hij was bevriend met de meeste wetenschappers van zijn tijd en zijn brieven geven een goed inzicht in het archeologische wereldje van rond 1900. Insingers verzamelingen vormden de belangrijke verrijkingen voor het Leidse museum en zijn foto's zijn soms de eerste documentatie bij recente vondsten van de Egyptische oudheidkundige dienst. Door een gelukkig toeval is ook tenminste een van Insingers reisverslagen bewaard gebleven. Het betreft hier het journaal van een reis door het Sudanese deel van het oude Nubie in 1883.
Ondanks zijn tuberculose en zich niets aantrekkend van de politieke situatie maakte Insinger deze reis alleen, slechts vergezeld door wat inheemse gidsen en kameeldrijvers. Het is een aangrijpend verslag over een ook bij archeologen relatief onbekende landstreek aan de vooravond van de Mahdistische opstand die de Sudan bijna 15 jaar zou verlammen. Naast beschrijvingen van land en volk, geologie en waterstaat, flora en fauna bevat de tekst ook aantekeningen over de geheimzinnige monumenten van de diverse Nubische culturen. Het feit dat dit hele land nu ten onder is gegaan in het stuwmeer van de Aswandam maakt dit ooggetuigeverslag extra waardevol.