Het werk van de Brabantse mysticus Jan van Ruusbroec (1293-1381) kreeg lange tijd waardering omwille van de inhoud. Deze werd eerder gezien als een theologisch fenomeen en niet als de beschrijving van een ervaring. Er was weinig oog voor de vorm. Tijdgebonden opvattingen over literaire schoonheid speelden hierin mee. Sinds de zeventiger jaren van de vorige eeuw is er echter sprake van een kentering. Ruusbroecs werk wordt begrepen als een tekst in een heel eigen historische en culturele context. Deze studie naar de beeldspraak in Ruusbroecs eerste traktaat, Dat rijcke der ghelieven, kan worden gezien tegen deze bredere achtergrond. Dit onderzoek toont aan dat we Ruusbroecs mystiek niet ten volle kunnen begrijpen indien we zijn beelden als overbodig beschouwen. Door ieder schakeltje van zijn beeldspraak te decoderen - en die gaat van toenmalige wetenschappelijke visies op kosmos en licht tot concrete omstandigheden in zijn tijd - wordt zijn waarde als middeleeuws auteur onthuld en als mystiek auteur. Alle stadia van de mystieke ervaring, ook de hoogste, worden door Ruusbroec ver-beeld.
Door een beroep te doen op water, licht, ruimte, feodaliteit, de kosmos, de engelen laat hij zien en voelen wat noch door de systematische beschrijving noch door het semantisch spel kan worden uitgedrukt. Hij komt tevoorschijn als een meester in waarnemen, in analyseren, in synthetiseren. Zijn beeldspraak is een grote, goed gestructureerde en coherente illustratie van zijn verwonderen al deser rijcheyt.