In het werk van Hadewijch neemt het thema van de begeerte een centrale plaats in. Vanaf de herontdekking van haar werk, in de negentiende eeuw, hebben de onderzoekers dit gesignaleerd. Telkens was men getroffen door het gepassioneerde, onvervulbare verlangen dat Hadewijch verwoordt. Maar hoe dit verlangen, deze 'orewoet', begrepen dient te worden, daarover geraakte men het in het moderne onderzoek niet eens. Gaat het om een emotionele en voorbijgaande etappe in de mystieke groei? Is de begeerte bij Hadewijch typisch vrouwelijk? Wat te denken van de erotische toon van deze teksten? En vooral, is dit verlangen inderdaad oneindig?
Deze studie onderzoekt hoe Hadewijch zélf de hunkerende begeerte begreep. Hiervoor is het nodig eerst na te gaan hoe dit verschijnsel benaderd werd door die auteurs die zij gelezen heeft en die haar geestelijke leermeesters waren, zoals Willem van Saint-Thierry, Bernardus van Clairvaux en Richard van Saint-Victor. Daarna wordt onderzocht welke plaats de begeerte innam in de spiritualiteit van de 'mulieres religiosae' - tijdgenotes en geestesverwanten van Hadewijch - maar ook in andere Middelnederlandse en Latijnse teksten waarin de mystieke, nooit-eindigende begeerte opvallend minder gewaardeerd werd. Dan komt Hadewijch aan het woord. De voornaamste teksten waarin ze het verlangen beschrijft, worden onderzocht om te zien hoe zijzelf het verlangen beleeft en begrijpt. Uit dit alles blijkt Hadewijchs 'onmodieuze' spiritualiteit van verregaande levensgemeenschap met Christus. De begeerte heeft voor haar alles te maken met de levende, werkzame aanwezigheid van Christus in de kern van de menselijke persoon, die naar een steeds grotere gemeenschap met Hem voert.