Was het Nerderlandse optreden in de Indonesische archipel een onderdeel van wereldwijde ‘modern imperialisme’? Of was de uitbreiding van het Nederlands gezag onder de eigentijdse noemer van ‘pacificatie’ een ander fenomeen? Het wetenschappelijk debat hierover is nog volop gaande. Dit boek over de relatie tussen het sultanaat Djambi (zuid-sumatra) en het Indische gouvernement (Batavia)—met op de achtergrond nog het Ministerie van Koloniën in Den Haag—kiest daarin een eigen positie. De periode van circa een eeuw (1830-1907, gevolgd door een epiloog tot 1949), die wordt bestreken, verschaft een dwarsdoorsnede van de geschiedenis van het Nederlands kolonialisme, waarin de afzonderlijke lagen met hun verschillende kleuring zichtbaar worden. Op deze wijze komen zeer uiteenlopende aspecten aan bod: politieke misverstanden rond 1830, buitenlandse bemoeienis met de regio, een Amerikaanse avonturier en de rol van politieke rituelen. Deze vormen—tezamen met de lange tijd succesrijke overlevingsstrategieën van een onbereikbare sultan, oliebelangen, oorlog en een guerrilla—de bouwstenen van het verhaal. In een slothoofdstuk vergelijkt de auteur het Nederlandse optreden in Djambi met andere expedities, die rond 1900 de koloniale staat tot een eenheid smeedden. Toetsing van de Djambische geschiedenis aan de imperialismetheoriëen leidt tot de conclusie dat de Nederlandse expansie zeker als Nederlands imperialisme is aan te merken. Redenen ontbreken om Nederland buiten het internationale patroon te plaatsen.